Veel middeleeuwese kunstwoorwerpen uit de Sint-Jan zijn verdwenen bij de beeldenstorm (1566), bij de brand van de middentoren (1584) of tijdens het roerige jaar 1629. Maar ook later waren ze beslist niet veilig. Nadat het puin van de belegering verwijderd was uit de kerk, gebood Frederik Hendrik persoonlijk dat er niets met de Sint-Jan mocht gebeuren zonder toestemming van de Staten Generaal. Zelfs de muurschilderingen zouden niet onder de witkalk mogen verdwijnen. Tien jaar lang gebeurde er niets.
Op 7 november 1639 verscheen een protestantse deputatie in de stadsvergadering. Zij verzochten om verwijdering van beelden en van 'pauselijke, religieuse dingen' en wel voornamelijk om het Sacramentshuis. Het stadsbestuur vond ook dat alle godsdienstige beelden (de grafzerken uitgezonderd) best uit de kerk mochten worden verwijderd, zonder dat op die manier het gebouw aangetast zou worden. Vanzelfsprekend werd er niet geaarzeld en direct begon men met de verwijdering van het Sacramentshuis. Echter, Frederik Hendrik werd gewaarschuwd en de commandant Thienen meldde zich bij het stadsbestuur. Hij herhaalde de verklaring van tien jaar tevoren: zonder toestemming van de Staten Generaal mocht er niets gebeuren.
Het stadsbestuur besloot een lijst aan te leggen van die voorwerpen, die uit de kerk mochten worden verwijderd. Tevens gaven de bestuurders toestemming door te gaan met de sloop van het Sacramentshuis. Dit kwam de commandant ter ore en hij snelde met een groep soldaten naar de kerk. In de Sint-Jan werden de arbeiders die met de sloopwerkzaamheden bezig waren in de boeien geslagen en in de gevangenis opgesloten, 'met gewelt, als dieven ende schelmen'.
Opnieuw protesteerde Frederik Hendrik tegen het gedrag van het Bossche stadsbestuur. En voorlopig bleef het hierbij. Wel verscheen een lijst van de kerkeraad waarop de te verwijderen voorwerpen stonden genoteerd: het Sacramentshuis, het hoogaltaar met de beelden, de vier onderste beelden van het oxaal, de beelden boven op de preekstoel, de koperen beelden boven op de doopvont, de boom van Jesse, een deel van het grafmonument van Jacob van Balen en een aantal andere beelden. Maar er verdween niets uit de kerk.
In 1647 overleed Frederik Hendrik, die we in dit verband best 'de beschermer' van de Sint-Jan kunnen noemen. In hetzelfde jaar nog werd het Sacramentshuis uit de kerk verwijderd. Twee jaar later werden ondermeer verkocht 'de beelden van albst, gekomen van het Sacramentshuisken, alsmede vier schoone kolommen van marmer, twee kleinere kolommen en vele stukken albast'. In die periode ook werden vele muurschilderingen 'met een doodlaken van kalk overtogen'.
Maar gelukkig bleef een aantal voorwerpen (de doopvont, het oxaal en de grafmonumenten van bisschop Masius en van Van Balen) onaangetast.
|